Populisten en tec(h)nocraten: één strijd
Recensie
Populisme bestrijden
Prudent
beleid als overtuigend argument
P.H.Q. Frissen. De Fatale
staat. Over de politiek noodzakelijke
verzoening met tragiek. Uitgeverij Vangennep Amsterdam 2013. 294 pp. Prijs:
23,50
Vele
opiniemakers, commentatoren, politici menen dat men het populisme hoort te
bestrijden. Zij menen dat zij die de vox populi weergeven, de weg van de minste
weerstand voorstaan. Paul Frissen laat zien dat dit wel eens een misvatting zou
kunnen blijken. Populisten, volkstribunen gaan verder waar de aanhangers van de
maakbaarheidcultuur en de Verlichtingsidealen ophouden. Maar beide strekkingen
zijn in hetzelfde bedje ziek: zij menen dat de overheid alle problemen van “de
mensen” op dient te lossen. Dat overheden en politici wel eens machteloos
kunnen blijken of onmachtig – wat niet hetzelfde is – maar vooral als fatale
helden uit de strijd kunnen komen, kan men blijkbaar niet goed bevatten. Daarom
is het van belang dit boek ernstig te nemen.
Wat hebben populisme en de
technocratische bureaucratenstaat met elkaar gemeen? Voor velen sluit het een
het andere uit, maar Paul Frissen meent nu net dat we met een misvatting te
maken hebben, omdat de overheid op last van politici ernaar streven de lokroep
van het populisme te counteren door een vloeibaar geworden overheid, die vooral
zeer flexibel op alle mogelijke vragen van burgers wil ingaan, die zelfs wil
voorkomen, die wensen en verzuchtingen.
Moderniteit en populisme zijn
niet zo vreemd voor elkaar als bijvoorbeeld een Ico Maly het voorstelt. Meer
nog, de Verlichtingsidealen, gelijkheid vooral en maakbaarheid zijn er debet
aan dat de samenleving met een zeer voluntaristische overheid te maken krijgt. Dit
boek, dit essay gaat over prudentie en over technocratische verleiding, over
maakbaarheid en het inzicht dat de middelen het doel heiligen.
Paul Frissen richt zich op de
complementariteit van populisme en maakbaarheid, waardoor we ons wel moeten
buigen over de vraag hoe we de vrijheid het beste kunnen vrijwaren, terwijl we
zeker niet vergeten dat de overheid over grote en zware monopolies beschikt,
die de vrijheid ten allen tijde kunnen smoren, onder meer, maar niet alleen,
door de noodtoestand in te roepen. In tijden waarin men vreest voor de totalitaire
verleiding merken we ook, helaas, dat we te maken hebben met een
technocratische verleiding, waarbij overal camera’s waken over het goed gedrag
van mensen in de stadscentra en op de grote invalswegen. Het verhaal van een
overheid die op alle slakken zout legt, die elk ongerief wil voorkomen, maar
ook van journalisten die vertellen dat mensen kwaad zijn op de overheid omdat
er een tegel op het voetpad wiebelt, omdat dit of dat niet behoren geregeld is,
het blijft wel verbazen, omdat altijd weer blijkt dat die journalisten en
politici menen dat mensen geen reden tot klagen hebben en dat elke klacht
ernstig genomen moet worden. Maar niet voor elke klacht bestaat er een antwoord
of een oplossing.
Juist, de ombudsman? Het
getuigt van prudent beleid om burgers voor hun vragen en klachten ten aanzien
van het handelen over ambtenaren die namens de staat met hen, de burger te
maken hebben, een aanspreekpunt te maken. Het getuigt van overmoed als men
meent dat men daar een doekje voor het bloeden van mag maken want de overheid
moet niet doen alsof ambtenaren, politici elk pijntje kunnen voorkomen.
De regelneverij, waaraan
volgens populistische partijen de klassieke partijen en het ambtenarenapparaat
zich schuldig maken, wordt volgens Paul Frissen net door die populistische
partijen aangejaagd. Tegelijk laat het krachtige technologische instrumentarium
toe dat overheid moeilijk aan de technocratische verleiding kan weerstaan. Nu
vraag ik mij af of er een verschil bestaan zou tussen de technocratische
verleiding en de totalitaire verleiding, want het laatste kennen we al. Alleen
zou het kunnen dat we ons vergissen, want de totalitaire verleiding, zowel in
de Sovjet-Unie van Lenin en Stalin als in het Duitsland van Hitler berustte wel
degelijk op een sterke ambtenarenstaat. Maar we vergeten dan wel eens dat in
democratische staten, zoals de VS, maar ook Zweden de bedilzucht van de
overheid ver hebben doorgedreven. Ik denk bijvoorbeeld aan het
sterilisatiebeleid ten aanzien van personen met een handicap in Zweden. Was dat
eugenetisch van opzet? Jazeker, maar waren de betrokkenen in de besluitvorming
en uitvoering ook partij of diende men het te ondergaan?
De technologische middelen
waarover we nu beschikken laten de overheid dromen van een steeds grotere
beheersing van de samenleving. Men wil, zo lezen we in dit essay met alle middelen
alle mogelijke onheil voorkomen, maar tegelijk dient men dan steeds meer
middelen in te zetten, steeds meer technologie, camera’s op de weg, om
hardrijders te klissen, maar ook wanbetalers en helers. Men kan inderdaad
steeds meer controleren en we willen dat de andere niet zijn of haar boekje te
buiten gaat. Maar zelf wegen ze onze bezwaren van tafel. Soms
kan men op televisie een rijdende rechter zien, die als een vrederechter overal
burgengeschillen gaat regelen. De omroep wordt een arbiter, soms tot vreugde,
soms tot ergernis van de betrokkenen.
Paul Frissen confronteert ons
met de vraag hoe we met de fundamentele onvolmaaktheid van mens en samenleving om kunnen gaan en of
de politiek deze onvolmaaktheid kan oplossen. Dat is evident niet het geval, al
wil men ons – wij de onmondig-mondige burgers - dat graag laten geloven. Toch
is de gedachte van een verlosser die via de politiek alle problemen zou
oplossen op het oog aantrekkelijk, als men de indruk heeft dat die eisen en
problemen onleefbaar of onoplosbaar lijken. Echter, de politiek, politici
kunnen niet het persoonlijke probleem oplossen omdat die wel niet altijd strikt
persoonlijk zijn, maar zeker niet door de politiek ter hand genomen kunnen
worden.
De vraag is dan ook of de
politiek zomaar mag binnendringen in het persoonlijke. Sommige mensen menen dat
het toch zo erg is dat volgens onderzoek de Vlaming niet meer zo bereid zou
zijn anderen bij te staan. Waarop zou men dat baseren? Juist, op sociologisch
onderzoek, maar wie houdt zich bezig met de kritiek van de sociologie? Toch
hebben vooral onderzoekers in deze discipline de naam en soms de faam dat ze er
ideologische voorkeuren op na houden, maar tevens rekent men hen tot de elite.
Het gevolg is dat wie zich daar niet toe vindt behoren het niet zo moeilijk
heeft over “la trahison des clercs” te spreken en zich door de elites verraden
acht. Het punt is evenwel dat men best tot de elite kan behoren of liever, men
kan dezer dagen een hogere opleiding genoten hebben en zich niet per se vinden
in de visies op mens en samenleving die bijvoorbeeld door een emeritus
hoogleraar als Luc Huyse gepresenteerd worden. Wat te denken van een
opiniemaker als Walter Zinzen? Juist, de man die vindt dat politici geen
Verhaal moeten hebben, maar kennis en onweerlegbaar inzicht? Een voorbeeld van
een tragische held, wellicht. Het kan namelijk
wel zo zijn dat men daarentegen de inzichten van onderzoekers als Martha
Nussbaum of Richard Sennett dan weer wel acceptabel vindt.
De gedachte is nu dat men
meent mensen te kunnen vertellen hoe mensen moeten leven, opdat ze gelukkiger
zouden zijn, minder gezondheidsproblemen hebben, minder frustraties ook. Paul
Frissen laat zien dat de overheid hiervoor niet zozeer meer beroep doet op een
zwaar overheidsapparaat, maar steeds meer overgeschakeld is naar wat Frissen
noemt een flexibel apparaat dat op alle eventualiteiten kan ingaan,kortom een
welhaast vloeibaar overheidsapparaat. Maar daardoor verliest die overheid, zo valt te
lezen, haar gezag. Hoe meer de overheid op allerlei moeilijke punten tracht in
te grijpen, hoe moeilijker ze haar gezag kan handhaven bij de burgers. De
vlucht naar het populisme zou dan een keuze zijn tegen een in discrediet
geraakte overheid, waarbij men van regering, justitie, politie en de
hovelingen, de administratie en zelfs de media een amalgaam maakt.
De overheid beschikt namelijk
over een aantal zware machtsmiddelen, zoals het vermogen de noodtoestand uit te
roepen, belastingen te heffen en uiteraard het geweldsmonopolie. De discussie
over gasboetes, waarmee men overlast wil beteugelen laat zien dat overheden de
trias politica opzij kunnen schuiven, want om zogenaamd de lange weg via het tribunaal te
vermijden, zal men een ambtenaar gelasten de boetes op te leggen en te innen,
zonder zich per se over de omstandigheden van de overlast te bekommeren, maar
vooral zal men aan de burger vragen te geloven in de grote principes van
moderne rechtsstaat en de representatieve democratie. De overheid dreigt
daardoor aan overkill te doen,
misbruik te maken van haar machtsmonopolie. Ook inzake de belastingen kan de
overheid disproportioneel handelen, in opdracht van de politici. De hele
kwestie is echter of die overheid de boter mag krijgen en het geld houden en de
glimlach van de burgers erbovenop. Daar zal de overheid moeten kiezen voor
prudentie, wil men niet op allerlei terreinen aan geloofwaardigheid verliezen
wat men denkt te winnen door halstarrig op elke kwestie in te gaan en de technocratische
verleiding niet even zwaar te laten doorwegen als de totalitaire verleiding.
Prudent beleid, daar pleit
Paul Frissen voor, maar dat houdt onder meer in dat de politiek in wezen
conservatief hoort te worden opgevat. Paul Frissen legt ons een agenda voor die
dezer dagen vrijwel nergens aansluiting bij lijkt te vinden. Hij zoekt dan een
alternatief voor een beleid vanwege de meerderheid, de politieke meerderheid
die het populisme in de kiem wil smoren. Maar elke poging daartoe, verijdelt
zij zelf, door hand over hand in te grijpen in de relaties tussen burgers en
samenleving. Dat is, zegt men, ook de rol van de politiek, want de politieke
macht dient de samenleving beter te maken, de mensen beter te maken. Maar mag
men dààr dan geen correcties op aanbrengen? Anders dan Paul Frissen lijkt te
aan te geven, denk ik dat hier nuttig is te wijzen op het probleem van
regeringen die voor de maakbaarheidsideologie gaan door in het geding te
brengen dat zij mensen laat vallen, die zogenaamd niet mee willen. Aan de ene
kant zal men zich verzetten, met alle middelen – die vandaag bovenmatig in
handen van de overheden zijn – tegen vormen van fraude, fiscale, sociale en
andere, waarbij ambtenaren zelf aangespoord worden verbeteringen aan het
bestaande systeem aan te brengen.
Men zal vandaag mensen aan het
verstand brengen dat zij voor hun gezondheid moeten zorgen, want de
behandelingen die de geneeskunde kan aanbieden zal men enkel aan wie zich aan
de regels hield toekennen. Gezondheid is een groot goed, maar is het de
overheid die zomaar mensen de zorgen kan toekennen. Ook hier zal een scheiding
der machten nodig zijn. Onderwijs, daar ziet men dat wie faalt eindeloos kansen
krijgt, terwijl wie zich inzet en slaagt, die doet, naar het woord van
Augustinus slechts zijn verdomde plicht. De verdienste wordt vandaag niet
altijd erkent en toch spreekt men halstarrig over een meritocratie. Tenzij men
het maakbaarheidsideaal heeft gelinkt aan het ideaal van gelijkheid, maar dan
gaat de vrijheid helemaal kopje onder. Maakbaarheid van de samenleving wordt
dan het ontwikkelen van een ideale samenleving, terwijl, zoals Frissen stelt,
die samenleving nooit volkomen, laat staan perfect kan zijn.
Dat betekent wel dat politici
en zij die met de politici de actuele elite vormen, journalisten,
intellectuelen, zich er rekenschap van kunnen geven dat de menselijke conditie
zowel een menselijk tekort impliceert, maar ook diversiteit, pluraliteit. Nu
weten we dat men nogal gemakkelijk beweert dat populisten uitgaan van de
eenheid van het volk, dat wil zeggen, de gedachte dat het volk over alles en in
alles een consensus zou bereikt hebben. Wie die consensus - waarover die moet
gaan, dient dan nog maar eens beter bekeken – niet onderschrijft kan tot het
volk niet horen. Nu valt het mij telkens weer op dat die vermeende
intellectuele elite en de populisten hetzelfde denken over het volk: dat het
homogeen is, dezelfde wensen koestert en iedereen even kortzichtig zou
handelen. In beide gevallen moet men dus besluiten tot een grote neerbuigendheid,
zowel vanwege de politici en de intellectuelen als vanwege de volksmenners, die
menen de vox populi te vertolken.
Het volk bestaat in die zin
niet dat homogeniteit ver te zoeken is, waarbij niets gezegd is over het feit
dat men bijvoorbeeld gezamenlijk hecht aan omgangsvormen, maar over de
inrichting van het eigen leven verschillen mensen nu eenmaal, want de ene wil
direct genot, de ander streeft naar genoegen op langere termijn. De overheid
nu, meent Paul Frissen heeft zich daar niet in te mengen. Of het zou moeten
zijn dat het onderwijs zal aanbieden, dat de verschillende talenten van mensen
kan doen ontluiken en mensen kansen geeft. De discussie over de positieve
vrijheden is hier in het spel, want onderwijs, degelijk onderwijs is par excellence
een zaak van positieve vrijheid. Maar de overheid kan dit toevertrouwen aan
inrichtende machten, aan burgers of organisaties die voor een bepaalde
onderwijsvorm of opvatting staan. In meerdere opzichten geldt dit ook voor het
systeem van de zorg, waar neutraliteit en distantie moeilijk te verzoenen valt
met zorg zelf. Het blijft denkbaar dat de overheid hier normen stelt over
kwaliteit van de zorg, maar de zorg zelf in handen laat van artsen,
mutualiteiten en ziekenhuisorganisaties.
De vraag die Frissen stelt
betreft de onvolkomenheid van mensen en van de samenleving en als gevolg
daarvan zal men die samenleving niet proberen te veranderen. Het nastreven van
idealen, aldus Frissen, draagt ertoe bij dat we omwille van het doel de
middelen heiligt, terwijl enkel en alleen de middelen het doel kunnen heiligen.
De kracht van verandering schuilt dan in wat men inzet, waarbij men noch mensen
individueel probeert te veranderen, behalve, kan men zich voorstellen als het
om mensen die crimineel gedrag vertonen, als de samenleving wil omvormen tot
een ideale samenleving. Plato passeert in dit essay dan ook de revue, maar net
omdat in de technocratische samenleving die we nu kennen, het zelfs geen
filosofen zijn die bepalen wat het gewenste eindresultaat zou moeten zijn, maar
net mensen die aan bureautje uittekenen hoe mensen eruit moeten zien, hoe zich
ten allen tijde moeten gedragen.
Over zinloos geweld spreekt de
auteur niet, maar toch blijft het verrassend dat we met zijn allen geweld,
gratuit geweld erg vinden als we ons niet kunnen vinden in het doel van diegene
dat die dat geweld pleegt, voor een mobieltje of een ander hebbeding. Is
verkrachting dan wel zinvol te noemen? Aan de andere kant stellen we met Tomas
Sedlacek vast dat geweld, als vorm van kwaad behoort tot het leven. Hoe kunnen
we dan geweld voorkomen of intomen? Juist, via het geweldmonopolie van de
staat. Maar de staat kan er niet zomaar gebruik van maken. Nu zien we dat
overheden van de weeromstuit zorg hebben in sportwedstrijden, omdat supporters
er plezier in blijken te scheppen die van de tegenstander eens lekker in elkaar
te meppen. Het gaat om het vormen van groepen, waarin de anonimiteit opgegeven
wordt en identificatie in verregaande vorm de eigen verantwoordelijkheid
opheft. Bendevorming? Eerder kan men spreken van clanvorming en dan is het
moeilijk dit alleen via het strafrecht of via preventie te regelen. Maar toch
zien we dat mensen zich zonder voorbehoud bereid vinden aan zoiets deel te
nemen. De kwestie is dat men andere vormen van identificatie uitgeschakeld
heeft, als een onbedoeld neveneffect van een streven naar gelijkheid en naar
anonimiteit. Dat gaat vaak tot in de behuizing, al zal dat van land tot land
verschillen. Maar de ene is fier op zijn getunede karretje, de andere vindt zo
iemand een Johnny.
Het valt op dat men bij beleid vaak blind is voor
neveneffecten, onbedoelde gevolgen, al kan er wel eens sprake zijn van een
leuke bijvangst, niet bedoelde, gunstige neveneffecten. Maar er blijkt ook wel
uit dat men niet alles weet, niet alleen nog niet weet, maar ook niet zal
weten. De technocratische cultuur gaat er vanuit dat men alles kan beheersen,
maar tegelijk zal men naderhand wel eens excuses maken als de gevolgen anders
uitpakten. Juist, niet alles zal onthuld worden, beste lezer en gelukkig maar.
Het is een moeilijke
onderneming, zo lezen we in dit boek, zich van een onmogelijke positie terug te
trekken. Politiek als de kunst van het mogelijke? Maar we begrijpen dat het
mogelijke onzer dagen heel wat meer om het lijf heeft dan rond 1980 het geval
was. De zaak is dat men vandaag wel eens heel snel oplossingen wil voor problemen
die niet politiek of bij wet te regelen zijn. Als men dan van een handeling wil
afzien, wordt het wel heel moeilijk, want men heeft beloften gemaakt.
“De terugtocht die hier wordt bepleit,
betekent een teruggave van de tragiek aan de samenleving. Het is immer aan de
burger en zijn verbanden om de omgang met de tekortkomingen van het bestaan te
bepalen. Ook dat is een wezenlijk aspectn van de vrijheid.”
(De
fatale staat p. 276)
Maar net die idee, dat we met
de tekortkomingen van het bestaan zelf onze verhouding en omgang dienen te
bepalen, niet als geïsoleerd individu maar in overleg en gesprek met de
naasten. Een pleidooi voor zwak bestuur? Terughoudend bestuur waar het op
ingrepen in de persoonlijke levenssfeer gaat, maar ook in maatschappelijk opzicht,
omdat de politiek buiten de gemeenschap, enfin, de agglomeratie van mensen
staat. Maar de politici – en magistraten, ambtenaren incluis – maken natuurlijk
ook deel uit van die samenleving. Men moet dus ook hier de afstand overschouwen
die tussen het body politic en het body natural van deze bekleders van ambten
en instituties goed onder ogen zien.
De tragiek aanvaarden? Voor
velen zal dit strijdig blijken met de idealen van de verlichting, de
Aufklärung, maar was het niet Immanuel Kant die al merkte dat er een probleem
was met onze kennis, omdat zij hem een eiland leek, niet eens zo groot, terwijl
erom heen een oceaan spoelde, een oceaan van feiten die we niet kennen. Daarom
kan men het beleid ook best als incrimenteel opvatten, omdat dit toelaat beleid
tijdig terug te schroeven als de onbedoelde gevolgen de voorziene baten
overtreffen. Men werkt dezer dagen wel vaker met proeftuinen, wat dus als een
winst beschouwd kan worden, maar tegelijk moet men wel goed toekijken of de
gevolgen, de gewenste gevolgen wel degelijk aan de orde zijn.
Met dat alles moeten we
vaststellen dat Paul Frissen ons denken wel zeer provoceert, want er gaat een
sterke suggestie van uit dat overheden best niet te zeer overtuigd zijn van hun
goede bedoelingen. Belangrijker is nog dat men de onmacht van de politiek uit
de taboesfeer weet te halen. Die onmacht is namelijk niet a priori een
fundamentele machteloosheid. De machteloosheid, mocht die blijken bij het
aanwenden van de zware monopolies, zou dat willekeur en ongelijkheid in rechte
aanleiding geven. Onmacht heeft net te maken met de vaststelling dat politici
niet voor elk (vermeend) probleem een oplossing hebben, want als het om de
onvolmaaktheid gaat, om het menselijk tekort, zoals Menno ter Braak de term van
Malraux, “La Condition humaine” vertaalde. De moderniteit, de
Verlichtingsideologie aanvaardt deze gedachte niet. Maar Frissen laat zien dat
met grote aandacht kan kijken naar de Verlichting, maar tegelijk afzien van een
wel zeer enge opvatting. Heel concreet: de geneeskunde, de voorzieningen van
huisvesting en het beschikbare voedsel zorgen ervoor dat we vandaag 80 jaar
worden, althans, steeds meer mensen bereiken die hoge leeftijd. Maar tegelijk
impliceert dat niet iedereen op die leeftijd of ouder nog wel echt kwiek voor
de dag komt. En de beschikbare therapeutische middelen, chirurgisch of andere niet
toedienen om redenen van betaalbaarheid, zou dan een technocratische ingreep
zijn, terwijl een afgewogen oordeel van arts en betrokken patiënt, in overleg
met de omgeving kan zowel leiden tot ingreep of behandeling dan wel afzien van
verdere therapie. De tragiek niet aanvaarden betekent dan dat de arts sowieso
moet ingrijpen, wat dan neerkomt op medische hardnekkigheid, maar het kan ook
zijn dat een patiënt of een naaste eist dat de ingreep er komt. Het einde komt
sowieso, dat is des mensen lot, maar hoe in en in welke omstandigheden, daar
kan men zich niet verlaten op heldere regels. Hier dient aandacht voor de
persoon voorop te staan.
Het zal dan ook niet verbazen
dat Paul Frissen ervoor waarschuwt dat we niet altijd transparantie kunnen bereiken,
omdat men niet altijd op alle omstandigheden zicht heeft en dus niet vooraf tot
besluitvorming kan komen. Het is wellicht het probleem van de huidige
rechtsbedeling dat men alles wil vastleggen in wetten. Als het bijvoorbeeld om
positieve vrijheid gaat, moet men er dus wellicht van afzien dat als
persoonlijke rechten te laten gelden. Ook discriminatie moet men bestrijden,
maar men moet wel weten of men elke ongelijke behandeling als discriminatie kan
beschouwen. En wellicht kan men zich daarom wel om dit boek bekommeren,
betreuren dat het tot nu toe niet voor discussie zorgde in Vlaanderen. Net
daarom diende ik in het voorgaande vooral te proberen de basisgedachten zo
adequaat mogelijk weer te geven. Met veel inzichten kan ik wel een voorzichtige
instemming laten gelden, maar ik ben er nog niet toe gekomen te besluiten dat
ik de voorgestelde inzichten volkomen steun en hoe dat in concreet beleid of
prangende kritiek van het beleid vertaald kan of moet worden. Maar aangezien ik
niet graag sterren uitdeel, dan zal wel duidelijk zijn dat ik het boek wil
aanbevelen, alvast om er de confrontatie mee aan te gaan. Want het populisme
zal men echt niet terugdringen door vanuit een zogenaamd anti-elitistische
technocratische reflex op het volk neer te kijken. Populisme vergt als reactie
een teruggave van de teugels aan mensen zelf, maar ook waardering voor Jan,
Pier, Tjoris en Corneel, om Cornelia niet te vergeten natuurlijk.
Reacties
Een reactie posten